Twentse landgans

Hollandse naam: Twentse landgans
Herkomst: Twente
Leefgebied: weilanden – parken – boerderijen
Gewicht: 4 tot 6 kg
Voedsel: gras – brood – gemengd graan
Broedtijd: ongeveer 28 dagen; 12 – 15 eieren
De Twentse Landgans is een vroegrijpe, bewegelijke, licht tot middelzwaar gebouwde, horizontaal gestelde gans van het landganstype.
De ogen zijn bij beide kleurslagen lichtblauw. Zowel de poten als snavel zijn geeloranje waarbij de snavelnagel licht hoornkleurig is. De nauwelijks middellange hals wordt rechtop gedragen. De vleugelpunten elkaar raken op de stuit. De Twentse landgans komt voor in de kleurslagen wit en bont. Het overgrote deel van de Twentse landgans was vroeger wit, de weinig voorkomende bonte dieren hadden vaak alleen aftekening aan de kop, de rug en de flanken. Dit omdat het witte dons, geplukt van hals, borst en buik meer opleverde dan het donker gekleurde dons. Een belangrijk raskenmerk was de vroege leg. Twentse ganzen begonnen vaak in november, december te leggen.